maandag 28 juni 2010

van punt a naar punt b in malawilandje

Hopla, en ik ben weer terug in Zomba! Het was me het avontuurtje wel maar ik ben er dan toch geraakt, met dank aan de behulpzame Malawees.


Nadat ik had besloten om toch maar met de Ilala terug te varen tot in Nkatabay begon ik me voor te bereiden. Na grondige navraag te doen bij de mensen die ervaring hadden op het gebied van transport richting Zomba dacht ik dat ik mocht besluiten dat ik er op een zeer vlotte manier en op twee dagen zou geraken. Geen probleem dus, relax was de boodschap, het scheepje zou in de namiddag arriveren, ik zou er vlotjes naar toe varen in een ander scheepje en gezwind op het dek stappen. Dan een nachtje varen en de volgende dag op het supersnelle busje stappen richting Zomba. Een strak, eenvoudig plan. Ik was in mijn nopjes met dit strakke plan, Veerle Janssens zou dat katje eens snel wassen!

Ik spitste mijn oren om de hoorn van de Ilala te horen zodat ik met mijn bagage richting opstapplaats kon wandelen. Ik had de hoorn al twee keer gehoord toen er in de verste verte nog geen sprake was van een schip of iets in de richting van een schip. De derde keer hoorde José en Joyce echter ook een hoorn dus was het tijd om te vertrekken. Samen met Nathalie, Josée en een hele hoop kinderen sleurde ik mijn zak nog maar eens het eiland over. Toen we aan de opstapplaats arriveerden was er echter geen schip te zien. Dan maar wachten. Een uur later was er nog steeds geen boot, het begon kouder te worden, de kindjes zaten te rillen. Nog volledig relaxed zei ik aan José en Nathalie dat ze wel konden terug wandelen, ik zette me op mijn bagage en wachtte volledig ontspannen op de Ilala, no problem for me hé! Vijf minuten later zat ik al met twintig kinderen op mijn dak (of zak), echte deugenieten, ik liet het niet aan mijn hart komen en haalde mijn beste chechewa boven om wat spelletjes met hen te spelen. Ondertussen werd het pikkedonker en de kinderen hadden een soort van aanhankelijke liefde voor me ontwikkeld, dit kwam echter maar van één kant en het was niet de mijne. Ik begon me wat zorgen te maken omtrent mijn strak plan. Het begon toch al wat minder strak te worden. Zou ik mijn katrap busje nog wel halen? Twee seconden later kwam Sezani er aan gewandeld, hij kwam me ophalen, hij was ongerust en vond dat ik niet alleen in het donker moest blijven zitten. Nog voor ik kon antwoorden had hij mijn zak al op zijn schouder en zei hij dat hij me terug zou brengen als de boot er was. Aangezien het toch echt fris was en de kindjes steeds aanhankelijker werden en ook in de kou bleven zitten besloot ik om mee te gaan. Niet veel later stond ik met mijn zak terug bij Josée. Mattiya stond lachend in zijn handjes te wrijven en vond het een groot geluk dat de boot er nog niet was. Het feit dat ik al mijn andere transportmiddelen zou missen was blijkbaar niet echt van belang, ik zou op Likoma moeten blijven. Het scheelde niet veel of Mattiya zou een vreugdedans hebben gedaan. Ergens ontroerend maar toch niet ontroerend genoeg om hem te ontzien. Ik vond het van groot belang en hoogstnodig om mijn frustratie te laten blijken door hem nog eens een laatste keer goed op zijn plaats te zetten. Hij vertelde me doodleuk dat ik 's morgens ook een bootje had kunnen nemen en al in Zomba had geweest als ik dat had gedaan. Dit alles met een glimlach op zijn gezicht, het is en blijft een snoodaard, de notenpikker!

Omstreeks tien uur hoorde we dan echt een hoorn, Sezani kwam me ophalen en samen wandelden we naar het strand. Wat ik daar zag was niet te geloven: mensen verdrongen elkaar om in een klein bootje te raken met al hun goederen. Om in het bootje te raken stonden ze tot aan hun middel in het water en duwden elkaar op de boot, of er nu plaats was of niet. Ik deed mijn schoenen al maar uit om mee in het water te stappen en vond het spektakel geweldig, niet erg praktisch of gemakkelijk maar wel geweldig om te ervaren!
Nadat we al een aantal keren hadden geprobeerd om in een bootje te raken maar elke keer moesten onderdoen voor de wilskracht van de Afrikanen riep een rastaman: “hey sister, je kunt met die boot mee voor vijftig kwatcha”. Als ik moest kiezen voor een gratis verdrinkingsdood of vijfig kwatcha betalen om echt op de ilala te raken had ik snel gekozen. Sezani zou me vergezellen tot op de Ilala zodat hij zeker was dat ik veilig was. We regelden dat we honderd kwatcha moesten betalen en stapten in, probleem opgelost dachten we. Tot de man naast me in het oog kreeg dat ik niet zwart genoeg was om onder de noemer Afrikaan te vallen maar wel hetzelfde moest betalen als de anderen. Hij begon te roepen dat ik meer moest betalen en dacht blijkbaar dat hij dit moest blijven doen tot ik reageerde. Ik besloot om te doen of ik er niets van begreep en negeerde de man. Sezani regelde het verder en ik hield me van de domme (niet gemakkelijk natuurlijk voor iemand met mijn intelligentie,hihi). Eenmaal aan de ilala stapte ik van het ene bootje over in het andere bootje voor ik op de ilala kon klimmen. Ook hier verdrongen mensen elkaar en scheelde het niet veel of ik lag terug in het water. Uiteindelijk zat ik dan toch op de boot. Omstreeks twee uur 's nachts vertrokken we richting Nkatabay. Aangezien ik het water toch al iets te veel van heel kort bij had gezien besloot ik om me in mijn slaapzakje op een reddingsvlot te redden, moest de boot ten onder gaan lag ik veilig. Ik praatte nog even met wat Afrikanen om uit te pluizen of ik nog een bus zou hebben de volgende dag en ging met een gerust (doch onwetend) hart slapen.
Op een gegeven moment werd ik echter wakker van het hevige geschommel van de boot. In eerste instantie dacht ik optimistisch als ik kan zijn: “joepie, net als in bobbejaanland en ik moet er niet voor bij betalen” tot ik van hier naar daar schommelde en gewoon van mijn reddingsvlotje schoof. Dat zou niet waar zijn hé, nu mocht er gebeuren wat er wilde maar ik zou op dat reddingsvlotje blijven liggen, ik had niet voor niks de halve nacht op zo een harde ondergrond gelegen! Ik kroop er terug op en hield me vast aan de kanten om me klem te zetten, geen simpele taak aangezien de boot harder en harder begon te schommelen. De mensen rond mij lagen ook allemaal plat op de grond. Het was even spannend maar tenslotte werd het rustiger en kwamen we zonder kleerscheuren maar met nog meer vertraging aan. Het spelletje kon terug beginnen: van de boot raken zonder verpletterd te worden. Op een gegeven moment kwam ik de rastaman terug tegen. Hij vroeg me waar ik naartoe moest. Toen hij hoorde dat ik naar Zomba wou en de bus waarschijnlijk had gemist omwille van de vertraging stelde hij voor dat ik met hem zou meegaan, hij moest dezelfde kant uit. Ik kende hem van Likoma Island en zag geen graten in zijn aanbod dus besloot ik om maar mee te gaan. Twee minuten later kwam er een andere rastaman die tot de conclusie was gekomen dat hij me beter kon begeleiden. Beide rastamannen gingen in hevige discussie wie me nu zou begeleiden. Ik besloot om er stilletjes tussen uit te muizen en sleurde mijn zak door het volk terwijl de twee mannen nog aan het uitvechten waren met wie ik zou meegaan. Nadat ik drie keer tegen de kant was gesmeten door de hevigheid van de mensen die ook uit de boot wilden stond ik dan toch op de steiger, blij dat ik de steiger zonder kleerscheuren had bereikt. Ik vond het een goed moment om adem te halen en al lachend (maar toch even gemeend) op de Afrikanen te roepen dat ze toch wel een serieus vijsje misten. De Malawezen rond mij zagen me daar al puffend staan en vonden dat een reden voor dolle pret. Ik wuifde naar de mensen als een volleerde paus, moest me inhouden om geen buigingkjes te maken en liep nadien richting busjes. Niet veel later zat ik in een taxi, deze zou me afzetten op de plaats waar een bus richting Zomba zou komen. Ik had de man van de taxi verteld dat ik niet te laat in Zomba wou arriveren aangezien dat gevaarlijk kon zijn. Hij vond dat hij me moest helpen en zette me bij de politie af, die dicht bij de halte van de bus stond. De politie zou de auto's laten stoppen om te vragen of ik mocht meerijden zodat ik vroeger in Zomba zou arriveren. Er werd een bankje naar buiten gebracht waar ik op moest gaan zitten. Aangezien de politie hier zijn macht kan misbruiken zonder dat er een haan naar kraait besloot ik dat het beste was om niet te veel tegen hen in te gaan. Zolang ik de bushalte kon zien kon ik vertrekken als de bus er was. Niet veel later zat er een agent naast me die mijn telefoonnr toch wel heel graag te weten wou komen. Hij moest in Zomba zijn en zag een afspraakje wel zitten. Ik kon niet botweg weigeren aangezien zij de macht in handen hadden. Daarom vertelde ik dat mijn telefoonkaart stuk was en ik een nieuwe zou moeten kopen. Nu kwam het er op aan om mijn telefoon zo snel mogelijk stil gezet te krijgen, met mijn geluk zou ik een bericht of telefoontje krijgen terwijl de man naast me zat. Toen de agenten de auto's lieten stoppen zag ik mijn kans schoon en zette de telefoon snel op stil. Haha, slimmetjes van mij!
Er passeerde een busje dat naar Salima zou rijden, de richting die ik uit moest. Ik zei het aan de agenten. Aangezien ze vanuit hun mannelijkheid hadden besloten dat zij het wel zouden regelen liet ik dit ook maar aan hen over. De chauffeur zei echter dat er geen plaats meer was. Er zat niets anders op dan bij de agenten te blijven die nog steeds een afspraakje wilden versieren, het werd me toch wat warm onder mijn voetjes. Vijftig meter verder stopte het busje plots en kwam de rastaman uit het busje gelopen. Hij riep op de agenten dat ik bij hem hoorde. Ik was zo blij om hem te zien dat ik recht sprong, mijn zak nam en naar hem toe wou lopen. De agenten vonden het maar verdacht en moesten eerst zeker zijn dat ik in veilige handen was. Nadat ik vier keer had gezegd dat de rastaman mijn vriend was en beloofd had om te bellen als ik een nieuwe nummer had (wat ik niet zou doen) lieten ze me gaan. De rastaman had aan de chauffeur van het busje gezegd dat hij moest stoppen omdat ik zijn vriend was, lang leve de rastamannen. Ik zou naar Salima gaan en daar kon ik met een chapa verder naar Zomba. Een uur later besloot de chauffeur echter in een bui van verregaande luiheid om niet naar Salima te rijden, het was te ver. Daar stond ik dan. De rastaman ging zijn zuster bezoeken maar zou bij me blijven tot ik vervoer had. Terwijl we stonden te wachten kwam er een camion aan. De chauffeur moest naar Mozambique en wou me wel meenemen tot aan een plaats dicht bij Zomba. De rastaman onderhandelde met hem en liet aan de chauffeur duidelijk merken dat hij verwachtte dat ik goed behandeld zou worden. Twee seconden later zat ik in de truck, woehoew! Rijden met die truck, het scheelde niet veel of ik had zelf het recht over de toeter opgeëist. Er zaten nog een zestal mannen in de truck die ook ergens moesten worden afgezet. We waren nog maar twee minuten op pad en ik kreeg al de vraag waarom wij blanken toch altijd met rastamannen optrekken. Waarom kozen we niet voor fatsoenlijke mannen als zij? Ik legde hun uit dat het per toeval was dat ik bij een rastaman was aangezien ik hem kende van Likoma, ze moesten dit niet persoonlijk nemen. Het duurde even maar na wat over en weer gepraat waren de mannetjes in maatpak weer gerust gesteld, hilarische situatie. Iedereen behandelde me op een goede manier, natuurlijk moesten ze even proberen bij de blanke, maar ze waren niet opdringerig. Onderweg was ik het hulpmannetje van alles: geld tellen, manden uit de truck sleuren, tomaten aangeven. Niks was me te veel. Omstreeks elf uur zette de camionchauffeur me bij zijn schoonbroer af. Ook weer een politieagent die op een kruising stond waar de bus naar Zomba kwam. Ik werd goed verzorgd en één mannetje ging met me mee toen ik iets uit de winkel nodig had zodat ik zeker veilig was. Tegen twaalf uur kwam de bus. Ik was de enige blanke in de bus maar liet dit niet aan mijn hart komen. Ik nestelde me tussen de rest en praatte wat met een man die dicht bij Zomba woonde. Om twee uur arriveerde ik doodmoe in Zomba. De taxi's stonden aan de bus klaar en vijf minuten later stond ik tegenover Omali die “welcome back” zei en me de sleutels van het huisje overhandigde.
Wanneer je dit thuis leest zal je misschien denken: “dieje onverantwoorde Janssens”, maar geloof me in Malawi zijn heel veel behulpzame mensen. Als je éénmaal in hun ritme zit is het doodnormaal om niet te veel drukte te maken en vertrouwen te hebben. Ik ben op twee dagen tijd heel veel behulpzame mensen tegen gekomen, die er allemaal voor gezorgd hebben dat ik veilig was. We kunnen nog iets leren van de behulpzaamheid van de mensen hier ipv te vaak achterdochtig te zijn. Ik vond het alleszins hartverwarmend en voelde me over het algemeen heel veilig. Ok, de Malawezen zijn wat macho en proberen om de Azungu te versieren maar als dit niet lukt kan je wel op hen rekenen. Mooi, mooi! Nog een speciale dank aan al de behulpzame mannen, ik vond het een heel avontuur en heb me goed geamuseerd.
Groetjes,
Het wit Malaweesje,
Veerle

Enkele weetjes:


- Tijdens het uitdelen van ondergoed aan de vrouwen van Sitima mag je rekenen op een Afrikaans vreugdedansje in dit ondergoed uit. Als je dan nog eens meedanst en cha bwino roept is het helemaal dolle pret.

- De kindjes van de school gaan een uitstapje maken naar het Liwondepark, olépistolé!
Hellow girlie, everything finie? Wordt het best beantwoord met: yes yes boyie, I'm very finie, no problemie.

- Wanneer er problemen zijn met de sceptische put en er moeten daders gezocht worden voert Veerle Janssens een veldonderzoek in en loopt rond als een echte Cherlock Holmes. Ze zullen er allemaal eens goed van krijgen! De wakers zijn al aangepakt, morgen de rest, haha: lang leve de spelletjes en het schrikeffect!

- Bijna in de open haard gaan zitten om je eten te nuttigen in een chique plaats als kuchawe vormt geen probleeem zolang dat ge uw serviet ni in brand steekt.
...

woensdag 16 juni 2010

Doorheen het cultuurverschil

Jaja mannekens, zoals ge aan de titel kunt merken is het zover. Ik ben dan toch doorheen het cultuurverschil geraakt en voel me terug een vrije blije vogel die van hier naar daar fladdert. We zijn weer een niveauke verder in het beleven van het echte Afrika en ik kan jullie wel zeggen dat ik er heel blij om ben. Ook hier komt het overschrijden van grenzen weer terug. Vorige week dacht ik er over om me misschien al maar eens in te schrijven in het mental hospital. Kwestie van een goed plaatske te bemachtigen tegen de tijd dat ik door het lint zou gaan en me als een echte vechtjas tussen de familiale ruziekes zou smijten en de volgende die het lef had om “give me money” te roepen in het malawimeer zou verdrinken. Een mens moet al eens vooruit denken hé. Chance dat het bij plannen is gebleven want net toen ik dacht om een telefoontje te doen naar het hoofd psychiatrie kon ik terug genieten van al de mooie zaken hier.

De mensen beginnen me beter en beter te kennen. Op straat roepen ze me bij mijn naam en wuiven al van ver. Ik ga overal een praatje houden en schuim (al dan niet met gevonden kinderen) het eiland af. Tijdens het afschuimen van het eiland heb ik een plaatsje gevonden waar ik iets ongestoorder kan zwemmen en wegdromen. Af en toe duikt er wel eens iemand op maar meestal gaan ze verder nadat ik hen heb begroet. Alleen een oud vrouwtje, mijn vriendin van de rots, komt altijd praten, dit doet ze in overtuigend chechewa. Het feit dat ik er zo goed als geen knijt van begrijp speelt niet zo veel rol. Het vrouwtje is tevreden en ik vind haar super schattig. Af en toe een “ej” van mijn kant is genoeg om ons beiden blij te maken, mooi toch. Indien ik haar niet onmiddellijk opmerk als ze in de buurt is (omdat ik nog steeds ben aan het dromen) staat ze als een halve zottin in haar handen te kloppen en lawaai te maken om mijn aandacht te trekken. Het menske is volgens mij bijna negentig jaar maar lawaai dat die kan makenJ Als ik dan, ook als een halve zottin, naar haar zwaai en goedendag roep begint ze te stralen en hardop te lachen. Ik vind het zeer vertederend.

Ook de andere mensen van het eiland hebben me ondertussen gewikt, gewogen en goedgekeurd. De meisjes weten dat ik hun mannen niet zal inpikken aangezien ze nu een beetje op de hoogte zijn van mijn halve trouwboek, die natuurlijk een kruising is tussen Brad Pitt en George Cloony. Hoe kan het ook anders? haha. Als ik dan toch op de proppen moet komen met een leugentje om de mensen gerust te stellen en mezelf wat te beschermen vind ik dat ik er ook wat pret aan mag beleven. En geloof me, pret dat ik al heb gehad bij het verzinnen van al deze zaken.

Nu ik in de scholen ben gestart kennen de kindjes me van de scholen en lopen ze met me mee. Dit gaat soms zo ver dat ze me wijs maken dat ze dicht bij mij wonen. En wie ben ik om dit te ontkrachten gezien het feit dat er zeshonderd kindjes op de scholen zitten? Als ik dan eenmaal met de kindjes in Mbamba ben en me toch wat vragen begin te stellen over het feit dat die snotpietjes zo ver moeten wandelen blijkt dat de één of andere volwassene de kindjes wel kent en genoodzaakt is om ze terug te sturen naar de andere kant van het eiland. Het gaat hier dan om snotters van vier – vijf jaar waarvan ik dan nog als barmhartige Samaritaan hun zakjes en jasjes over half het eiland heb meegesleurd. ’t Zijn toch schavuiten zalle! Maar ik vind ze fantastisch zoals ze hier rondhollen, vuren maken en saltootjes doen vanuit hun bootjes.



Ik ben ondertussen in al de scholen geweest om te observeren wat er eventueel nog zou kunnen verbeteren en om de mogelijkheden en verwachtingen met de directie en leerkrachten te bespreken. Ik heb al enkele heel gemotiveerde mensen ontmoet en vind het superleuk tussen de kindjes. Dit maakt dat het voor mij het meeste van de tijd een plezier is om dit te mogen doen. De mensen willen zich ontwikkelen en er is nog veel ruimte voor vooruitgang. Naast de gewone schoolse zaken hebben we (Josée, Nathalie en ik) een aantal dagen gewijd aan de financiële adopties van de kindjes. De ouders moesten met hun kind het geld komen ontvangen zodat we met de kinderen een tekening konden maken en een foto van hen trekken voor de mensen in België. Ik vond het superleuk maar kon daarnaast ook zien dat het heel wat inhoudt voor dit allemaal in orde is. Het lijkt simpel: geld overhandigen, een tekening maken en foto trekken. Maar we zitten hier nog steeds in Afrika en alles is hier anders. Op voorhand weet je nooit of de mensen zullen komen opdagen, wanneer ze zullen arriveren, … De kindjes begrijpen niet goed wat ze moeten doen wat het allemaal iets moeilijker maakt. Als ik dan zie dat er zoveel kinderen geholpen zijn door de financiële adopties is dit natuurlijk een kleine moeite. Ik kan zeggen dat ik weer met een tevreden gevoel en een onnozele glimlach op mijn snuitje gesignaleerd kan worden in Malawi.


Nu de eerste aanpassingsprobleempjes van het begin wat voorbij zijn voel ik me meer en meer thuis tussen de mensen. Ik wandel van hier naar daar en heb geregeld een vreemd compagnonnetje bij. Aangezien het niet in mijn bloed zit om gemeen te zijn tegen vreemde snuiters maak ik er maar het beste van en vraag ze helemaal uit zodat ik mijn kennis van hun cultuur kan verrijken en hun half zot kan maken (’ t Zal ze leren om overal mee te wandelen,haha). De kindjes die meewandelen zijn perfecte partners om grappen en grollen mee uit te halen. Als ze iets te brutaal worden laat ik ze eens goed schrikken door als een tijger achter ze aan te lopen en dan ben ik weer enkele dagen gerust, bangerikskes,hihi.


Ik heb nog steeds mijn bedenkingen bij de mannencultuur hier maar zie ook al de mooie zaken. De mensen zien me meer en meer als een deel van het geheel en ik geniet hoe langer hoe meer van het Afrikaanse ritme.



Gisteren heb ik nog het genoegen mogen ervaren om in het lokaal eettentje een halfuur te onderhandelen over een vis die om zes uur klaar zou zijn. Ze hadden maar één vis en vonden dat deze in twee moest gedaan worden aan dezelfde prijs als één vis. Zij waren er van overtuigd dat het een hele grote vis was terwijl ik met eigen ogen kon zien dat je hem alleen maar groot kon noemen als je naam kabouter Wesley is. Terwijl we verder stonden te onderhandelen behandelde de ober de bevroren vis als een degen en zwaaide deze in alle richtingen om er uiteindelijk geregeld mee naar mij te wijzen. Ik moest me bedwingen om niet in lachen uit te barsten. De enige vis van de eettent mocht toch iets respectvoller behandeld worden vond ik. Uiteindelijk hadden we dan toch een deal (voor mijn vis volledig ontdooid was en slap zou gaan hangen). Ik zou iets meer betalen (omdat ik zoveel plezier had gehad aan de onderhandelingen en het feit dat het restaurant maar één vis had). De vis zou om zes uur worden bezorgd. Het schepsel werd nog eens een aantal keren in de lucht gesmeten om de deal te bevestigen en ik wandelde vol voorpret naar huis, me afvragend wanneer de vis zou achterna komen. Naar Afrikaanse normen arriveerde de vis om half acht. Hij kwam echter niet alleen, de jongen van het eettentje plakte aan het bord. Hij liet het bord niet los en vond het tevens noodzakelijk om mee aan tafel te schuiven. De aap kwam al snel uit de mouw (maar spijtig genoeg de vis niet uit het bord): er was een probleem. De jongen was persoonlijk gekomen om me (volgens hem) duidelijk uit te leggen wat er was gebeurd. Er lag maar een halve vis in het bord want de mensen van de keuken wilden de staart niet geven. Ik kon hier geen duidelijke reden voor vinden maar de jongen vond dat hij duidelijk was. Mijn (weliswaar) halve vis stond daar koud te worden terwijl de onderhandelingen terug startten. Goddank nam de jongen de vis niet weer in zijn handen als een degen want deze keer wou ik hem toch graag opeten. De jongen probeerde me allerlei goedkoop eten aan te smeren ter vervanging van de staart die werd gevangen gehouden door het keukenpersoneel. Dit kon ik niet laten gebeuren. In eerste instantie vond ik dat de staart zou bevrijd moeten worden. Ik zou de jongen gevangen kunnen houden tot de staart werd vrijgegeven. Omdat ik zag dat de jongen het op den duur allemaal niet goed meer wist (ik vermoed dat hij bijna mijn goede plaats in het “mental hospital” nodig had) en ik mijn plezier wel dubbel en dik had gehad besloot ik om hem dan toch maar niet aan een paal te binden en gewoon te betalen. De volgende keer zal ik het mannetje wel vangen en gebruiken als een degen zoals ze mijn vis hebben gebruikt. Dit alles gewoon voor de pret en als nuttig tijdverdrijf, haha. Zo heb ik nog iets om naar uit te kijken. Ik zal mijn knooptechnieken al maar eens oefenen want ik zou niet graag hebben dat de snoodaard ontsnapt.


Het leven gaat hier zijn gangetje en ik voel me gelukkig tussen de Malawezen, ik ben zelfs bijna afgekickt van de chocola dus ik beloof dat ik niemand zal opeten. Ik vind dat ik het dan ook verdien om nog wat te blijven plakken in het Malawilandje.

Vrijdag is er een groot feest voor de drie scholen. Ik heb het geluk dat ik hier mee kan afsluiten aangezien ik zaterdag terug op de muizenboot zal zitten richting vasteland.


See you later alligator,

Veerle


Ps. Aan al de mensen die mailtjes hebben gestuurd. Ik zal ze beantwoorden (of misschien ook niet, hangt er van af hoe Afrikaans ik me op dat ogenblik voel) als ik terug in Zomba ben want de internetverbinding is hier heel duur waardoor ik heb besloten dat ik enkel mijn blog aanvul en de rest gebruik om noten te kopen (mijn nieuwe verslaving).

.

Enkele weetjes

Mattia (de nachtwaker) heeft mijn verslaving voor noten overgenomen en probeert voortdurend die van mij af te schurpen, dat zal ni waor zen hé! (en ik die van hem, een veul beter plan)
Aangezien dat één van de voetbalteams nog niet voldoende truitjes had bij het begin van de match besloten ze om al in bloot bovenlijf te starten. Wie ben ik om hier over te oordelen denk ik dan terwijl ik mijn camerake bovenhaal en foto’s maak van de torso’s. Niet veel later waren de truitjes spijtig genoeg gearriveerd.
Terwijl de match dan bezig is lopen de fans al zingend over het plein, zatte mannen geven een demonstratie met de naam “katrap zijn op het plein vind ik fijn, ze krijgen me hier toch niet klein.”
Ik ben gebombardeerd tot gespreksmaatje van de ober van mangodrift. Hij wijst me altijd binnenweggetjes aan die steil naar beneden gaan of serieus wat klimwerk vereisen. Hij geeft me dan ook de boodschap dat ik hem maar moet komen halen als ik mijn been breek, de snuggere. Hoe kan ik in godsnaam met een gebroken been half het eiland afschuimen denk ik dan. Ik zal wel wachten op de helikopter met knappe dokters zodat ik kan doen alsof ik gereanimeerd moet worden ( wat waarschijnlijk echt het geval zal zijn tegen wanneer ze me hebben gevonden).
De honden en katten houden hun hysterisch patroon aan en Mattia heeft besloten om vanaf vier uur ’s morgens werken te verrichten onder mijn raam. Ik vermoed dat hij zich wil wreken voor al de vragen die ik hem stel wanneer ik zijn noten probeer af te pikken.
De kleuters van Kondwani weten nu hoe “de wave” werkt. Kei schattig.

maandag 7 juni 2010

Mensen onder elkaar.

Mijn plannetje om te gaan fietsen kon in eerste instantie niet doorgaan aangezien de fiets nog opgelapt moest worden. Ik zou dat varkentje wel eens wassen en begon vol enthousiasme de banden op te pompen. Na een paar minuten was mijn enthousiasme al wat gezakt en waren er al enkele kindjes opgedoken om geamuseerd toe te zien hoe ik zat te klungelen. Niet veel later had het aantal fans zich verdubbeld. Gedeeltelijk om niet alleen voor aap te staan betrok ik ze maar in mijn verregaande gesukkel. De kindjes drukten geregeld op de band om aan te geven of de band hard genoeg opgepompt was. Om één of andere reden kwam er maar geen lucht bij en moest ik me bijna dubbel plooien om de pomp te laten werken. De kindjes hadden dolle pret, elke keer als ze op de band drukten riep ik aie (nee), niet veel later stonden we met zijn allen vrolijk “aie” te roepen. Waarschijnlijk owv het aiegeroep werd het zaakje niet veel later door twee mannetjes van tien jaar overgenomen. Ingenieus begonnen ze plastiekjes rond de pomp te draaien zodat er geen lucht meer kon ontsnappen. Het bleef zwaar werk, de pomp was schijnbaar enkel en alleen bedoeld voor sterke Afrikaanse mannen en vrouwen, en niet voor blanke meisjes met krulletjes. De mannetjes plooiden zich suf over de pomp, toen ik wou overnemen mocht ik niet: dit was geen vrouwenwerk volgens hen. Ik bekeek de twee snotaapkes en zag dat ze vol goede bedoelingen zaten dus slikte ik voor één keer mijn woorden maar in en liet ze hun gangen gaan. Twee bonestaakjes die met al hun macht de fiets voor me zouden maken: eigenlijk zelfs lief. Aangezien het mij toch niet lukte vond ik dat zij wel een kans verdienden om het te proberen. Na een hele tijd waren de banden dan toch opgepompt. De volgende dag zou ik een fietstochtje kunnen maken, met speciale dank aan mijn machokereltjes, die ik de volgende keer dan wel eens zal trakteren op een feministische speech, als het me beter uitkomt,hihi.


Met de gedachte dat mijn banden goed opgepompt waren sprong ik vol goede moed op mijn fiets. Mijn plan om heel het eiland rond te fietsen werd niet veel later al aangepast naar: een testritje doen. De banden stonden toch nog heel plat, er waren nergens verharde wegen en de fiets was niet echt gemaakt om mee door het zand te wroeten. Het was dus harde labeur. Zwetend als een paard, kei hard trappend om geen millimeter vooruit te geraken fietste ik over het eiland. Toch genoot ik er van en riep uit volle borst op alle passanten een goede dag. Uiteindelijk (na een aantal keren bijna voorbij gestoken te zijn door voetgangers) bereikte ik een verlaten stukje strand. Zelf volledig onder het vuil van het hoge gras en de maïs waar ik mijn fiets nog had doorgesleurd om zeker te zijn van een goede plek aan het Malawimeer zette ik me neer om te genieten van het mooie zicht. Net toen ik een boekje nam verschenen er enkele kindjes met hun mama. Ze kwamen mijn richting uit en niet veel later nestelden ze zich als oude kennissen tegen me aan. Indien het de eerste keer zou zijn dat ik in Afrika was zou ik misschien schrikken maar nu besloot ik om het maar over mij heen te laten komen. Het gezinnetje had mijn humo overgenomen (uit mijn handen gesleurd) om er met volle aandacht in te kijken. In beperkt chechewa gaf ik wat uitleg terwijl ik het tafereeltje bekeek. Er kwamen meer en meer mensen opdagen om te zien wat er gebeurde. Ik praatte wat met hen en nadat ik mijn boekje terug had gekregen las ik het liggend in het zand verder terwijl de mensen rondom mij bespraken wat ze van me vonden.


In Afrika ben je nooit alleen als je dit niet wilt. Er zijn zo goed als geen blanken op dit eiland. Als je dan voortdurend over het eiland wandelt, fiets, loopt wordt je van alle kanten bekeken en aangesproken. Het geeft mij een dubbel gevoel. Enerzijds vind ik het soms iets te intens om overal waar ik kom bekeken en besproken te worden. Je kan nooit verdwijnen in de massa. Anderzijds kom ik heel wat warme, hartelijke mensen tegen waarbij ik zelfs durf vergeten dat ik niet op het eiland woon en hele conversaties mee “probeer te doen”. Zo heb ik al wat chechewa bijgeleerd, de visvangst van een aantal jongetjes mee mogen keuren, mee gaan supporteren voor de plaatselijke voetbalploeg, hebben de mensen me al shortcuts getoond (waarbij er wel serieus klimwerk moet verricht worden), en wordt ik geregeld betrokken in de conversaties van de eilandbewoners …

Ik merk dat ik veel gemakkelijker wordt aangesproken aangezien ik vaak alleen op pad ben. Op de ogenblikken dat het me allemaal wat te intens wordt en er vanuit alle hoeken “azungu” wordt geroepen besef ik dat ik mezelf weer beter leer kennen aangezien ik merk dat de nood om alleen te kunnen zijn toch nog kan opduiken ondanks het feit dat ik er voor de volle honderd procent voor kies om hier te zijn. Ik heb de voorbije weken al heel vaak aan de impact van “als vreemdeling ergens wonen” moeten denken. Ondanks het feit dat ik vind dat iedereen gelijkwaardig is en verschillen niet zo belangrijk zijn merk ik dat het in de praktijk toch niet zo eenvoudig is. Hoe je het ook draait of keert: ik ben blank, kom uit een andere cultuur, met andere gewoonten. Dan mag ik nog zo vol zijn van gelijkheid, er zijn verschillen (zelfs als je alleen naar het fysieke kijkt). Verschillen zijn zeker niet slecht en kunnen heel leerrijk zijn maar kunnen soms een hindernis vormen. Zo zijn er bijvoorbeeld een aantal jonge vrouwen die niet echt vriendelijk zijn en me zelfs vijandig bejegenen. Op het eiland leven dubbel zo veel vrouwen als mannen. Er zijn heel wat jonge mannen gestorven aan aids. Als er een blanke vrouw op het eiland komt vormt dit een bedreiging. Ik vermoed dat vele mannen hen zien als een ticket naar een beter leven, waardoor ze hun best doen om op een goed blaadje te komen. Er komen niet zoveel Westerse vrouwen op het eiland waardoor je gegeerder wordt dan je eigenlijk bent (wat niet wilt zeggen dat ik natuursgewijs ni begeerlijk ben hé mannekens). Ik kan de houding van de lokale bevolking begrijpen maar echt aangenaam is het niet altijd. Soms moet ik me in bochten wringen om toch maar geen verkeerde indruk te geven. Ik moet als het ware mijn natuurlijke vriendelijkheid wat afremmen om geen verkeerde ideeën in de wereld te sturen. Ondertussen heb ik al een halve trouwboek verzonnen om de mannen uit mijn buurt te houden en de vrouwen te vriend te houden. Door in het dorp te leven wordt je tevens geconfronteerd met wat er echt gebeurt. De muren van de huizen zijn flinterdun en spijtig genoeg heb ik blijkbaar een speciaal zintuig ontwikkelt om de moeilijkheden van anderen sneller te horen/zien dan de gemiddelde persoon. Wanneer ik ’s nachts wakker wordt van gehuil dat door merg en been gaat moet ik toch even slikken. Ik weet al lang dat er achter de muren van de huizen van alles gebeurt dat niet altijd koosjer is. Dit weten of echt van kort bij ervaren is toch een verschil. Je kan er heel weinig tegen beginnen. De Afrikaanse gezinscultuur lijkt in mijn ogen sterk op die van bij ons vroeger. Vrouwen en kinderen zijn ondergeschikt aan hun man. Daar waar de pedagogische tik bij ons praktisch verboden is wordt het hier nog getolereerd om aan de hand van fysiek geweld je ongenoegen duidelijk te maken. Deze cultuur kan je niet op één dag veranderen dus er zit voor mij niets anders op dan er op het ogenblik mee proberen om te gaan en de kindjes in de scholen en op straat aan te spreken (zeg gerust: is goe de mouw uit te vegen) als ik zie dat ze geweld gebruiken. Het is per slot van rekening de nieuwe generatie, de toekomst van morgen.

Door dagdagelijks van ’s morgens tot ‘s avonds tussen de mensen te zitten merk ik pas hoeveel impact dit kan hebben. Ik besef wel degelijk dat het leven voor de mensen hier veel moeilijker is als het cultuurverschil voor mij is. Omstandigheden maken dat mensen zich op een bepaalde manier gaan gedragen. Het mes snijdt dan ook aan twee kanten want buiten het feit dat ik soms eens een paar seconden wil gillen en een momentje voor mezelf wil zonder dat er azungu wordt geroepen of gevraagd wordt hoe het met mij gaat heb ik hier ook al heel wat mooie zaken meegemaakt, die minstens zo intens zijn. Ik kom in contact met zeer veel oprecht vriendelijke mensen waardoor ik me het meeste van de tijd als een vis in het water voel. Ik ben heel tevreden dat ik er voor heb gekozen om naar Likoma te komen, ik leer mezelf beter en beter kennen en deze ervaring is in mijn ogen goud waard. Bij ons is het ook niet altijd rozegeur en maneschijn hé. Wanneer ik de kindjes een vuurtje zie stoken en er als zottekes rond zie dansen ben ik direct terug in mijn element.

Ik kijk al uit naar het einde van de vakantie zodat we in de scholen aan de slag kunnen gaan. Onderwijs is de sleutel tot verbetering/kennis dus op een onrechtstreekse manier kan ik toch bijdragen aan veranderingen.


Aangezien project Malawi(http://www.projectmalawi.be)tevens werkt met financiële adopties zijn we gestart met de voorbereiding van de knutselwerkjes die we de kindjes willen laten maken voor de betrokkenen. Op deze manier ontvangen de mensen in België iets van het kind dat ze financieel steunen. Het project wil dit toch één maal per jaar verwezenlijken.


Verder heeft John, de lokale coördinator een brief geschreven voor de mensen in België om te laten weten hoe hij de steun van project Malawi ervaart op Likoma Island. In zijn brief geeft hij op een bepaald moment aan dat hij weet dat het voor mensen uit ons land niet gemakkelijk is om naar Likoma te komen aangezien het leven er niet goed is. Hij vraagt dan ook met aandrang om de werken toch voort te zetten. Toen ik dit las (aangezien ik de brief op de computer zou zetten) kreeg ik een krop in mijn keel. De mensen hebben echt het idee dat het leven voor ons hier bikkelhard is: het is anders, dat moet ik toegeven. Er zijn enkele punten waar ik het soms moeilijk mee heb zoals jullie kunnen lezen, maar daarnaast zijn er ook veel positieve zaken. John is niet de eerste waar ik bij merk dat hij denkt dat wij, Europeanen, alles beter weten, beter hebben. Het wordt tijd dat ze hier eens beseffen dat wij ook van hen kunnen leren. Aangezien de mensen niet uit hun land, dorp geraken owv verschillende redenen gaan ze verder op de indrukken en beelden die ze krijgen van Europeanen vanuit toerisme, televisie, boekjes,... Ze zien dat we over allerlei materiële zaken beschikken waar zij nog niet aan kunnen denken. Aangezien ze in zo een grote armoede leven vind ik het ergens logisch dat ze geluk en kennis over “hoe het moet” hier aan linken en denken dat wij in het walhalla leven. Spijtig genoeg maakt dit ook dat ze denken dat zij niet veel te bieden hebben aan ons terwijl ik vind dat er hier zeker kwaliteiten zijn waar wij nog iets van kunnen leren. Een soort uitwisseling zou iedereen ten goede komen denk ik. Allé, zoals ge kunt zien is mijn missie hier nog lang ni gedaan, naast mijn feministische speeches begin ik nu ook met een cursus zelfvertrouwen, ken je kwaliteiten en ahoe aan het materialisme (terwijl ik ondertussen alle geweldenaars aan de krokodillen voer). Hopelijk smijten ze me hier niet van dat eiland owv muiterij want mijn zwemtechniek staat nog niet helemaal op punt en verdrinken is toch ni zo plezierig naar het schijnt.


Indien ik niet van het eiland word gesmeten tot de volgende keer!

Veerle



Enkele weetjes:


De hysterische hond wordt ‘s nachts bijgestaan door een hysterische kat en enkele vriendjes, zijn ze hier niet iets te sociaal?
In Josée hare t-shirt was het “full of shit” nadat er enkele vogels passeerden. Goe voor nog een halfuur napret (van mijnentwegen).
De voetballers van Likoma Island zijn steracteurs inzake vallen en kwetsuren veinzen, hilarisch om te zien.
Mattia (de nachtwaker) gaat van mij een hysterische hond en kat cadeau krijgen om mee naar huis te nemen en daar te houden, haha!
Het afkicken van chocola begint extreme vormen aan te nemen. Toen Mattia in mijn richting kwam gewandeld moest ik aan een grote M&M denken en kon ik me nog net bedwingen om niet in zijn arm te bijten. Ik vermoed dat hulp aangewezen is (zowel voor mij, als voor Mattia nadat hij gebeten is). Ook andere voorbijgangers worden gecatalogiseerd onder de ene of andere chocolat. Het loopt hier letterlijk vol met “lekker” volk.
In het kapperszaakje wordt er door de wachtenden volop gedanst. Ik ben grote voorstander om dit ook bij ons in te voeren.
Als één van je kostbare vissen door een hond wordt gegrepen, is het best om de vis uit de mond van de hond te sleuren en terug bij de stapel visjes voor verkoop te leggen. Ni flauw doen en opeten!
Als de kindjes een vuur maken zit er voor mij niks anders op dan van op een afstand te roepen dat ze de hond in het vuur moeten smijten en dit te blijven roepen tot iemand het doet. Galo,galo,galo!!! (chechewa voor hond,hond,hond!) Als ik hem te pakken krijg zal ik hem persoonlijk aan de kindjes overhandigen, tot zover mijn leven als vegetarische dierenvriend!

woensdag 2 juni 2010

Op naar Likoma Island!

Omstreeks half acht stonden Mieke en ik gepakt en gezakt klaar om richting Llilongwe te rijden. We vertrokken op een Afrikaans muziekje om in de stemming te raken en reden richting Dimitri (een Belg die in Malawi werkt) waar we konden overnachten voor we verder zouden gaan naar Chipoka. Nadat we op schandalige wijze ons te goed deden aan Dimitri zijn goed gevulde ijskast besloten we dat het tijd was om te gaan slapen. In bed bedachten we dat we nogal gasten zijn: aankomen, al Dimitri zijn eten op eten en dan doodleuk in ons bed kruipen om daar nog een uur hardop te lachen met van alles en nog wat. Een aantal dagen voordien had een Malawees nog aan mij gevraagd: What are you: an african? En geloof me, het was niet bedoeld als een compliment. Blijkbaar was ik iets te relaxed, hing ik wat te veel rond om met de mensen een praatje te doen en kwam ik altijd te laat. Deze Malawees vond dat hij de verantwoordelijkheid op zich moest nemen om mijn wangedrag recht te zetten en zei me daarom: “I shall learn you how to be a white person” Ik vond dit natuurlijk een gigantische grap, als blanke er in slagen om een Afrikaan uit zijn relaxte houding te krijgen door zelf nog Afrikaanser te zijn dan hem. Na ons “weliswaar minieme” wangedrag bij Dimitri bedacht ik dat ik misschien toch echt te Afrikaans word.
De volgende dag pakten we minibusjes richting chipoka, waar we de Ilala konden nemen. Ik was dolgelukkig dat ik terug in zo een busje kon stappen: te veel mensen, bagage in een busje dat half uiteen valt en ik die er mag tussen gaan zitten: geweldig, Afrika op zijn best. Wanneer we uit het busje stappen is het snikheet, maar aangezien ik van onze sympatieke busjesbuurman heb begrepen dat we onderhalve tot twee minuten moeten stappen tot aan de aanlegplaats van de boot bedenk ik dat we geen fietstaxi nodig hebben en wel even met onze zakken tot daar kunnen wandelen. Spijtig genoeg had ik het verkeerd verstaan en ging het over kilometers. Ik had eigenlijk al iets moeten vermoeden toen ik de jongens van de fietstaxi vol ongeloof naar mij en mijn zak zag kijken die bijna zo groot was als ik. Natuurlijk moest de fietstaxi op feministische wijze afgewezen worden en in vol ornaat getoond worden dat ik mijn mannetje kon staan. Mieke, die (in tegenstelling tot mij) wel had begrepen dat het over kilometers ging, liet mij rustig mijn gangetje gaan waardoor ik gedoemd was om het hele stuk als “ne pakezel die op sterven na dood was” te overbruggen. Ze vroeg me na honderd meter of ik toch geen fiets wou pakken maar het kwaad was al geschied. Deze feminist zou haar eigen niet laten kennen hé. Alles deed zeer, mijn schouder lag open, maar toegeven dat ik het niet kon was het laatste dat ik zou doen! Mieke had haar twee kleine zakjes bij, het leek allemaal zo erg niet, maar toen ik haar (na een hele tijd) van op een afstandje bekeek, zag ik voor de eerste keer sinds ik haar ken dat haar elegante loopje ver zoek was. Toen ik dit besefte lach ik krom van het lachen. Ik had haar meegetrokken in mijn “geweldig strakke feministische” plan. Ze liep daar te zweten en met zakjes te sleuren. Iets later viel ze bijna over een steentje wat maakte dat ik nog harder moest lachen. Ik vond dat het gepermitteerd was om ondanks het leeftijdsverschil er plezier in te hebben aangezien dat ik zelf bijna niet meer te zien was achter mijn gigantische zak, doornat was van het zweet, het leek of mijn schouder voor de rest van mijn leven zou ontwricht zijn en Mieke al eens op ludieke wijze had vermeld dat ik haar had meegesleurd in mijn plannetje. Plots begreep ik waarom de mensen met ons moesten lachen, twee pakezels naast elkaar. Het feminisme vraagt toch iets van een mens, het is niet voor iedereen weggelegd en al zeker niet voor watjes. Ondanks de foltering die ik ons had aangedaan konden we ons niet veel later neerzetten (beter te verstaan als: gelijk ne zak patatten tussen onze bagage gaan liggen) om op de Ilala te wachten.
De Ilala zag er nog redelijk uit: een echt schip uit de koloniaalse tijd. Ik had een plaats op het opperdek en Mieke een kajuitje (haar ook nog eens op het dek in de kou naast me laten liggen zou onze band niet ten goede komen na het pakezelgebeuren). We ontmoetten José en Nathalie op het schip. Zij zouden ook op het opperdek slapen. (José managed de schooltjes op Likoma Island waar ik vrijwilligerswerk ga doen en Nathalie is een vriendin van haar.) We huurden een matrasje voor driehonderd kwatcha (onderhalve euro), bestelden eten voor ’s avonds en genoten van de vaart. Net toen ik aan het bedenken was hoe graag ik toch op zo een boot vertoefde en misschien maar de ambitie moest koesteren om kapitein te worden op een groot schip galoppeerde er een muis over het dek waar ik op zou moeten slapen. Mij ambitieuze droom was dan ook snel voorbij. Deze godverdomse muis had schijnbaar het startsein gegeven aan haar soortgenoten want plots zag ik er verschillende lopen. Hoe zou ik ze kunnen verwijderen? Het schip moest in brand gestoken worden om zeker te zijn van eliminatie. Maar ja, ik zat er nog op en we vertoefden in open water. Er was geen weg meer terug en mee ten onder gaan met die knaagdieren was ook niet mijn ultieme droom. Ik kon enkel nog maar bedenken dat ik me zat zou moeten drinken om het bestaan van het knaagdier te kunnen relativeren. Aangezien José me voor de eerste keer zag en ik mezelf ken als ik gedronken heb had ik toch nog het verstand om te bedenken dat ik dronken misschien niet zo een goede indruk zou maken. Dit plan kon ook niet uitgevoerd worden. Overboord springen dan maar? Ik kon me al voorstellen dat ik deze actie gracieus zou uitvoeren, zou wegzwemmen en dan zou merken dat de ratten ook een schoolslagske mee deden enkel en alleen om me te vergezellen. Zo ver zouden ze me niet krijgen: het ongedierte! Ik grabbelde al mijn moed bijeen en besloot om mezelf in de “veilige” ontkenningsfase te zetten (lang leve de kennis van psychologie). Om in dit opzet te slagen mocht ik niet meer rondkijken dus kroop ik maar in mijn slaapzakje. Een echt geruste nacht was het toch niet meer. De volgende ochtend zat ik dan nog eens helemaal onder het roet. Ik keek naar José en die had ook een vlaag roet gehad, laat ons zeggen: nen halve camion. Voor mij reden genoeg om de grap van het gebeuren in te zien: hoe ver kan een mens gaan kwestie integratie. Eerst een berisping krijgen van een Malawees omdat ik te Afrikaans word volgens hem en een paar dagen later als een zwarte over het schip schrijden. Benieuwd wat hij hier over zou zeggen, waarschijnlijk zou ik worden teruggestuurd naar België om te “ontafrikanen”.
In al mijn zwartheid besloot ik om tot aan Miekes kajuit te wandelen. Die lag als een dronken madammetje op haar bed aangezien het water nogal woelig was. Ik kan enkel zeggen dat we er op zijn minst gezegd beiden verkreukeld uitzagen. Tactvol als we kunnen zijn moest dit langs weerskanten vermeld worden. Onze verkreukeldheid was een vaststaand feit, we besloten dat relaxedheid de boodschap was. Voor de zoveelste keer zaten we met onze voetjes omhoog in de verte te staren om er af en toe een filosofisch en iets minder filosofisch woordje tussen te smijten. Op het einde van de tocht hadden we nog het plezier om kennis te mogen maken met zijne koninklijke zatheid die een demonstratie uitvoerde van coole handdrukken. Hij werd van ons, weerloze vrouwtjes, weggeplukt door een verantwoorde vriend (ik zou er bij deze ook graag eentje bestellen). Niet veel later werden we aan de boot opgepikt door de medewerkers van José. Zij waren in een klein bootje tot aan de Ilala gevaren. Ons avontuur op Likoma Island kon beginnen.
Likoma Island
Na een korte vaart zetten we voet aan wal. Terug met onze bagage in de hand wandelden we naar Josées huisje. Gelukkig was het nu maar een klein afstandje want als ik mijn zak nog eens als een muilezel half het eiland moest rondslepen zou mijn andere schouder ook uit de kom geraken. Na een honderdtal metertjes door het zand te wroeten zagen we een gezellig huisje in het midden van het lokale dorpje. Ik zou de volgende weken echt tussen de mensen verblijven, holé. Normaal wou ik na Likoma Island enkele dagen in Sitima verblijven zodat ik het leven tussen de mensen kon ervaren op elk moment van de dag/nacht, dat was dan bij deze wat vervroegd. Mattia en Joyce stonden ons op te wachten, de nachtwaker en housekeeper van José. Mattia is een klein, oud gespierd mannetje met macho-allures en guitige oogjes. Joyce is een ouder vrouwtje met een warme lach, dezelfde guitige oogjes als Mattia en een grote fan van het uitdelen van knuffels. Je kunt het al raden, ik was meteen verkocht.
De volgende dag gingen Mieke en ik op pad om het eiland te verkennen. De onderliggende sfeer verschilde toch wel heel sterk met de sfeer in Zomba, Sitima. De mensen leven hier in armoede maar het lijkt mij dat het nog binnen leefbare grenzen is. Honderd jaar geleden waren er reeds missionarissen op het eiland. Vele mensen spreken een woordje Engels, er is een netbalploeg (vrouwen), een voetbalploeg, een ziekenhuis, een rechtbank en er zijn al verschillende scholen gebouwd. Toch is het eiland is maar acht op drie kilometer groot en leven er veel minder mensen als op het vasteland. De mensen leven van de visvangst en je merkt dat ze er beter voor staan als de mensen in Zomba en Sitima. In Zomba voel je meer de grimmige sfeer onder de oppervlakte. Ik vermoed dat dit komt omdat de mensen zo arm zijn en dagdagelijks op het randje van hun bestaan leven. Je zou voor minder een beetje grimmig worden. Ik zou alleszins het begrip grimmigheid eer aandoen indien ik voortdurend honger had en een manier moest zoeken om aan eten te komen. Ik zal maar onmiddellijk toegeven dat ik de koninklijke hoogheid der grimmigheid zou zijn. Natuurlijk is het op Likoma island ook niet allemaal rozegeur en maneschijn. Er heerst geweldig veel aids op het eiland en indien je nog niets anders hebt gezien zal je ook hier schrikken van de armoede, de voorzieningen zijn zeker niet te vergelijken met die van ons. Ik vermoed dat ik al iets te gewend ben aan de schrijnende armoede om nog te schrikken en zelfs optimistisch kijk naar de “rijkdom” hier. Ik merk nog maar eens hoe een mens zijn beeld van een land kan bepaald worden door de plaats die hij bezoekt en de zaken die hij al heeft ervaren.
Om het eiland goed te kunnen verkennen vroegen we op aan José en Nathalie waar we het beste naar toe konden wandelen. Ondanks hun vakkundige uitleg slaagden we er toch nog in om een serieuze omweg te nemen voor we aan de mango drift kwamen, een backpackersplace waar je goede pizza’s kon eten. We zouden de menu al gaan verkennen aangezien we (en vooral ik) wilden vermijden dat ik op het eiland om zou komen van de honger en indien de nood het hoogst was toch een plaatsje zou vinden waar ik kon eten. Op Likoma kan je zeer weinig voedingswaren verkrijgen, nog minder als in Zomba. Ik vind het echter genoeg, het helpt me om te beseffen hoe blij ik mag zijn met de ruime keuze die wij hebben. Binnen enkele weken weet ik perfect wat er allemaal kan gemaakt worden van een tomaat en een ajuin want daar komt het qua groenten zo wat op neer. Nadat we een pizza ( van tomaat en ajuin) en een biertje hadden gedeeld in mango drift besloten we om verder de gaan naar de Kaya Mawa (een luxe resort). Toen we de weg vroegen aan de barman vroeg hij of we er wilden gaan eten. Ik zei hem met een welgemeende goedlachse nonchalance dat we er gewoon wilden rondwandelen en zeker niks betalen aan die dure tent. Bleek toch wel dat de Kaya Mawa het betere broertje was van de mango drift zekers. Ik had voor de zoveelste keer even spijt van mijn openhartige uitspraak, maar zag de grap er van in. De barman zei ons dat er niemand in de Kaya Mawa binnen mocht aangezien het privéterrein was. Dat was spek naar onze bek: een uitdaging. Tijdens het wandelen verzonnen we listige plannen om er binnen te raken. Na al die maanden kreeg ik van Mieke te horen dat de status van vrijwilliger zeker niet gebruikt kon worden om binnen te raken in iets chique. Moest ik beledigd zijn? Op de lange duur stelde zelfs voor om haar marginaal rugzakje te dragen zodat zij de chique madam kon spelen om ons plan uit te voeren. Omdat ik niet wou meegaan in deze verregaande onbeschoftheid (van Mieke weliswaar) verzonnen we een ander plan: er zou een bruiloft aan komen die wij moesten regelen. Eenmaal aan de Kaya Mawa wandelden we echter doodleuk naar binnen, niemand die ons tegenhield, niemand die we konden wijsmaken dat we een bruiloftje kwamen plannen, weg was de uitdaging. Ik zou zelfs mijn ontsnappingstechnieken niet meer kunnen tentoonstellen moest het nodig geweest zijn: de platte geiten. We zetten ons aan de bar en dronken een drankje. Niet veel later kwam de manager ons vragen of we wel gasten waren van de Kaya Mawa. Olé, we zouden dan misschien toch het geluk mogen ervaren dat we er uit geschopt zouden worden. De manager zag spijtig genoeg dat er niet veel meer te doen was aan onze aanwezigheid. Aangezien er geen andere gasten waren liet hij ons verder maar doen. We mochten mee rijden in zijn safari-jeep omdat hij naar het vliegveldje reed (volgens mij om er zeker van te zijn dat het terrein nozemvrij werd gemaakt, maar we hadden het toch maar gehad). Nadat we de nummers te pakken hadden om Miekes terugreis (met een vliegtuigje) te plannen wandelden we naar José ‘s huisje. We sloten met vieren de avond af.
De volgende dag zouden we de scholen en het ziekenhuis gaan bezoeken zodat Mieke een idee had van de projecten hier. Aangezien het op het ogenblik vakantie is waren de scholen gesloten en zouden we ze enkel vluchtig kunnen bekijken. Toen we bij de eerste school aankwamen waren er vrijwilligers en een juffrouw aanwezig. Natuurlijk konden we niet vertrekken zonder kennis te maken met de directeur. Deze werd opgebeld, hij zou komen. Voor ons was dit niet nodig, maar de gastvrijheid van Malawezen kent soms geen grenzen waardoor we niet anders konden dan wachten. Een kwartiertje later stond de directeur voor onze neus. Hij gaf een uitleg en beantwoordde onze vragen. De gekende warmte van de mensen in Malawi was duidelijk aanwezig, tof om dit op een andere plaats te mogen ervaren. Nadat we de nodige tijd hadden gespendeerd wandelden we verder op zoek naar de tweede school. Drie kwartier later hadden we ze gevonden dachten we, maar nee, we waren terug aan dezelfde school en besloten om snel te vluchten voor de hele bende terug opgeroepen zou worden. De mensen hadden per slot van rekening vakantie.
Na het middageten waagden we ons aan een nieuwe poging. We vonden de school en zagen dat er iemand aanwezig was. Beleefdheidshalve vonden we dat we ons eerst konden moesten voorstellen. Daarom wandelden we een gebouw binnen, begaven ons naar een man, gaven hem een hand en begonnen in vol enthousiasme te vertellen wat we kwamen doen. De man keek vol onbegrip. We hadden al tweemaal José ‘s naam vermeld en nog leek het of hij het in Keulen hoorde donderen. Toch maar eens vragen waar we waren. Bleek dat we in een overheidsgebouw waren terecht gekomen en we te maken hadden met een ambtenaar die zich al die tijd stond af te vragen waarom die twee blanke vrouwen in zijn gebouw waren binnengedrongen en eentje wou komen helpen als vrijwilliger. Ik kon mijn lachen bijna niet inhouden maar stelde het gelukkig uit tot we buiten waren. De verwarde man kon weer verder met zijn leven zonder bizarre vrouwen, waarschijnlijk een pak van zijn hart.
Het schoolgebouw stond naast het overheidsgebouw. Na het bezichtigd te hebben liepen we verder naar het ziekenhuis. Hier mochten we gewoon mee binnen. De hoofdverpleegster liet ons alles zien, zelfs de patiënten die er verbleven. Ik kan me niet voorstellen dat dit bij ons zou kunnen. In de kinderafdeling gingen we van bed tot bed en vertelde de verpleegster bij elk kind aan welke ziekte het leed terwijl de moeders naast het bed zaten. Ik voelde me wat onwennig, was dit wel respectvol? Al die kindjes die aan malaria leden, waarschijnlijk ook enkele aids-slachtoffertjes, de moeders die met een gezicht vol leed naast het bed zaten en wij die als blanke luxepaardjes op bezoek kwamen. Ik voelde me er niet helemaal goed bij maar was wel blij dat ik de kans kreeg om te ervaren hoe het er aan toe ging.
Op de vrouwenafdeling lagen de patiënten alleen in hun bed. Op de mannenafdeling daarentegen lag maar één persoon. Deze was omringd door zes vrouwen die voor hem zorgden. Ik voelde de woede in me opkomen. Hoe was het mogelijk? Vrouwen die al zo hard werkten en moesten luisteren naar hun man werden als ze ziek waren gewoon aan hun lot overgelaten. Ik had zin om al de Afrikaanse mannen eens een goede stamp onder hun machokont te geven, te beginnen bij de man in het ziekenhuis (maar een zieke stampen komt blijkbaar niet zo goed over). In het ziekenhuis is het namelijk zo dat er enkel basiszorg wordt gegeven voor al de rest (eten, extra zorg, …) moet de familie zorgen. De ziekenhuizen lijken in de verste verte niet op die van ons. Als we aan de vrouwen vragen of er geen mannen kunnen komen om voor hen te zorgen geven ze doodleuk aan dat dit niet bij hun cultuur hoort en dat vrouwen voor de man moeten zorgen en naar hem luisteren. Jullie kunnen je wel voorstellen dat ik de laatste dagen al een aantal mannen heb aangesproken over het verschil in cultuur en gevraagd heb hoe zij er naar keken. Om hen vervolgens op heel onschuldige wijze te doen geloven dat ik van niets weet en daarom van alle vragen stel en te zeggen dat man en vrouw toch gelijk zijn. Op het einde laat ik dan nog eens vallen dat ze zich gelukkig mogen prijzen met hun hardwerkende vrouwen. Je weet maar nooit dat het toch aanzet tot denken. Er zal nog een hele weg moeten afgelegd worden op gebied van emancipatie, dat is duidelijk. Ik zou niet graag in de schoenen van deze vrouwen staan en heb al verschillende actieplannen bedacht om ten strijde te trekken tegen deze onrechtvaardigheid. Maar ik zal me nog maar wat inhouden, Rome werd ook niet op één dag gebouwd hé en een pakske slaag aan mijn adres is rap uitgedeeld. Ik zal mijn temperament maar wat bedwingen tot de tijd rijp is om de schooiers bij hun nekvel te pakken (hoe rapper, hoe beter zou ik zo denken).
Aangezien het nu vakantie is kan ik weinig in de scholen doen en help ik José wat met de andere zaken die geregeld moeten worden. We zijn gestart met de organisatie van een winterfeest voor de drie scholen. De kindjes krijgen op het einde van het feest allemaal een deken mee zodat het gezin van de warmte kan genieten gedurende de wintermaanden (wat hier nog steeds dertig graden wil zeggen, maar ’s avonds koelt het wel af). Verder zijn er administratieve taken, zaken die gecontroleerd moeten worden en komen de kinderen en moeders geregeld aankloppen met een vraag om hulp. Zo zijn er toch al een paar schrijnende gevallen gepasseerd.
Op het eiland beginnen ze me wat te kennen. Ik ben al een aantal keren midden in een dorpje opgedoken omdat ik dacht de weg te weten en dan maar verder blijf klimmen langs de paadjes tot ik helemaal verloren ben. Een blanke op het eiland is al een zeldzaamheid, als deze dan ook nog eens opduikt in een dorpje waar niemand komt buiten de bewoners val je zeker op. Op zulke momenten haal ik mijn beste chechewa boven om dan (volgens mij) in alle coolheid verder te kunnen wandelen. Nadien moet ik dan horen dat ik met termen smijt die enkel puberjongens onder elkaar gebruiken, wat dan weer voor grote hilariteit zorgt bij de werknemers van José en de mensen die er rond zitten. Straks zal ik de fiets eens uittesten zodat ik over het eiland kan scheuren (te verstaan als: vloeken op de rotsen en vallen in het zand) om de emancipatie in elk uithoekje dat ik maar kan vinden op gang te brengen en bij te veel tumult katrap kan wegfietsen (te verstaan als: de bedoeling hebben om op mijn fiets te springen en bij mijn kalleeke gepakt worden voor vertrek mogelijk is). Tot de volgende keer, dan ben ik er weer, met meer!
Veerle De Boosere
Enkele weetjes:
• every problem has an expiring date!
• Ook honden moeten soms verplicht worden om in therapie te gaan voor het algemeen welzijn, zeker de hysterische en tevens getikte hond die ‘s nachts onder mijn raam doet alsof hij verscheurd wordt en de volgende dag zonder een schram rondloopt, komediant.
• Je kan perfect doen alsof je alles van bladgroenten afweet als je de taal niet spreekt. Het wel niet te lang rekken en te zelfzeker worden want dan kan je wel eens door de mand vallen terwijl het hele marktje toekijkt.
• Als er weinig te eten valt wordt alles knapperig en eetbaar. Zelfs onschuldige voorbijgangers.
• Ik ben gebombardeerd tot hulptuinman door de ene of andere Afrikaan maar zal me aan deze plicht onttrekken aangezien hij er ook wat getikt uit zag (kan misschien samen met de hond in therapie).
• Na al enkele dagen hele conversaties te voeren met Joyce, die altijd antwoordde met yes, verneem ik dat ze geen Engels spreekt.
• Zelfs als vegetariër ben je hier bijna verplicht om vlees te eten aangezien hier honderden zelfmoordmiertjes rondwandelen die zich met alle plezier overal tussen smijten, De slogan lijkt: Hoe meer mieren, hoe meer vreugd.
• Er komt geregeld een kolibrietje op bezoek op ons terrasje.
• …