woensdag 2 juni 2010

Op naar Likoma Island!

Omstreeks half acht stonden Mieke en ik gepakt en gezakt klaar om richting Llilongwe te rijden. We vertrokken op een Afrikaans muziekje om in de stemming te raken en reden richting Dimitri (een Belg die in Malawi werkt) waar we konden overnachten voor we verder zouden gaan naar Chipoka. Nadat we op schandalige wijze ons te goed deden aan Dimitri zijn goed gevulde ijskast besloten we dat het tijd was om te gaan slapen. In bed bedachten we dat we nogal gasten zijn: aankomen, al Dimitri zijn eten op eten en dan doodleuk in ons bed kruipen om daar nog een uur hardop te lachen met van alles en nog wat. Een aantal dagen voordien had een Malawees nog aan mij gevraagd: What are you: an african? En geloof me, het was niet bedoeld als een compliment. Blijkbaar was ik iets te relaxed, hing ik wat te veel rond om met de mensen een praatje te doen en kwam ik altijd te laat. Deze Malawees vond dat hij de verantwoordelijkheid op zich moest nemen om mijn wangedrag recht te zetten en zei me daarom: “I shall learn you how to be a white person” Ik vond dit natuurlijk een gigantische grap, als blanke er in slagen om een Afrikaan uit zijn relaxte houding te krijgen door zelf nog Afrikaanser te zijn dan hem. Na ons “weliswaar minieme” wangedrag bij Dimitri bedacht ik dat ik misschien toch echt te Afrikaans word.
De volgende dag pakten we minibusjes richting chipoka, waar we de Ilala konden nemen. Ik was dolgelukkig dat ik terug in zo een busje kon stappen: te veel mensen, bagage in een busje dat half uiteen valt en ik die er mag tussen gaan zitten: geweldig, Afrika op zijn best. Wanneer we uit het busje stappen is het snikheet, maar aangezien ik van onze sympatieke busjesbuurman heb begrepen dat we onderhalve tot twee minuten moeten stappen tot aan de aanlegplaats van de boot bedenk ik dat we geen fietstaxi nodig hebben en wel even met onze zakken tot daar kunnen wandelen. Spijtig genoeg had ik het verkeerd verstaan en ging het over kilometers. Ik had eigenlijk al iets moeten vermoeden toen ik de jongens van de fietstaxi vol ongeloof naar mij en mijn zak zag kijken die bijna zo groot was als ik. Natuurlijk moest de fietstaxi op feministische wijze afgewezen worden en in vol ornaat getoond worden dat ik mijn mannetje kon staan. Mieke, die (in tegenstelling tot mij) wel had begrepen dat het over kilometers ging, liet mij rustig mijn gangetje gaan waardoor ik gedoemd was om het hele stuk als “ne pakezel die op sterven na dood was” te overbruggen. Ze vroeg me na honderd meter of ik toch geen fiets wou pakken maar het kwaad was al geschied. Deze feminist zou haar eigen niet laten kennen hé. Alles deed zeer, mijn schouder lag open, maar toegeven dat ik het niet kon was het laatste dat ik zou doen! Mieke had haar twee kleine zakjes bij, het leek allemaal zo erg niet, maar toen ik haar (na een hele tijd) van op een afstandje bekeek, zag ik voor de eerste keer sinds ik haar ken dat haar elegante loopje ver zoek was. Toen ik dit besefte lach ik krom van het lachen. Ik had haar meegetrokken in mijn “geweldig strakke feministische” plan. Ze liep daar te zweten en met zakjes te sleuren. Iets later viel ze bijna over een steentje wat maakte dat ik nog harder moest lachen. Ik vond dat het gepermitteerd was om ondanks het leeftijdsverschil er plezier in te hebben aangezien dat ik zelf bijna niet meer te zien was achter mijn gigantische zak, doornat was van het zweet, het leek of mijn schouder voor de rest van mijn leven zou ontwricht zijn en Mieke al eens op ludieke wijze had vermeld dat ik haar had meegesleurd in mijn plannetje. Plots begreep ik waarom de mensen met ons moesten lachen, twee pakezels naast elkaar. Het feminisme vraagt toch iets van een mens, het is niet voor iedereen weggelegd en al zeker niet voor watjes. Ondanks de foltering die ik ons had aangedaan konden we ons niet veel later neerzetten (beter te verstaan als: gelijk ne zak patatten tussen onze bagage gaan liggen) om op de Ilala te wachten.
De Ilala zag er nog redelijk uit: een echt schip uit de koloniaalse tijd. Ik had een plaats op het opperdek en Mieke een kajuitje (haar ook nog eens op het dek in de kou naast me laten liggen zou onze band niet ten goede komen na het pakezelgebeuren). We ontmoetten José en Nathalie op het schip. Zij zouden ook op het opperdek slapen. (José managed de schooltjes op Likoma Island waar ik vrijwilligerswerk ga doen en Nathalie is een vriendin van haar.) We huurden een matrasje voor driehonderd kwatcha (onderhalve euro), bestelden eten voor ’s avonds en genoten van de vaart. Net toen ik aan het bedenken was hoe graag ik toch op zo een boot vertoefde en misschien maar de ambitie moest koesteren om kapitein te worden op een groot schip galoppeerde er een muis over het dek waar ik op zou moeten slapen. Mij ambitieuze droom was dan ook snel voorbij. Deze godverdomse muis had schijnbaar het startsein gegeven aan haar soortgenoten want plots zag ik er verschillende lopen. Hoe zou ik ze kunnen verwijderen? Het schip moest in brand gestoken worden om zeker te zijn van eliminatie. Maar ja, ik zat er nog op en we vertoefden in open water. Er was geen weg meer terug en mee ten onder gaan met die knaagdieren was ook niet mijn ultieme droom. Ik kon enkel nog maar bedenken dat ik me zat zou moeten drinken om het bestaan van het knaagdier te kunnen relativeren. Aangezien José me voor de eerste keer zag en ik mezelf ken als ik gedronken heb had ik toch nog het verstand om te bedenken dat ik dronken misschien niet zo een goede indruk zou maken. Dit plan kon ook niet uitgevoerd worden. Overboord springen dan maar? Ik kon me al voorstellen dat ik deze actie gracieus zou uitvoeren, zou wegzwemmen en dan zou merken dat de ratten ook een schoolslagske mee deden enkel en alleen om me te vergezellen. Zo ver zouden ze me niet krijgen: het ongedierte! Ik grabbelde al mijn moed bijeen en besloot om mezelf in de “veilige” ontkenningsfase te zetten (lang leve de kennis van psychologie). Om in dit opzet te slagen mocht ik niet meer rondkijken dus kroop ik maar in mijn slaapzakje. Een echt geruste nacht was het toch niet meer. De volgende ochtend zat ik dan nog eens helemaal onder het roet. Ik keek naar José en die had ook een vlaag roet gehad, laat ons zeggen: nen halve camion. Voor mij reden genoeg om de grap van het gebeuren in te zien: hoe ver kan een mens gaan kwestie integratie. Eerst een berisping krijgen van een Malawees omdat ik te Afrikaans word volgens hem en een paar dagen later als een zwarte over het schip schrijden. Benieuwd wat hij hier over zou zeggen, waarschijnlijk zou ik worden teruggestuurd naar België om te “ontafrikanen”.
In al mijn zwartheid besloot ik om tot aan Miekes kajuit te wandelen. Die lag als een dronken madammetje op haar bed aangezien het water nogal woelig was. Ik kan enkel zeggen dat we er op zijn minst gezegd beiden verkreukeld uitzagen. Tactvol als we kunnen zijn moest dit langs weerskanten vermeld worden. Onze verkreukeldheid was een vaststaand feit, we besloten dat relaxedheid de boodschap was. Voor de zoveelste keer zaten we met onze voetjes omhoog in de verte te staren om er af en toe een filosofisch en iets minder filosofisch woordje tussen te smijten. Op het einde van de tocht hadden we nog het plezier om kennis te mogen maken met zijne koninklijke zatheid die een demonstratie uitvoerde van coole handdrukken. Hij werd van ons, weerloze vrouwtjes, weggeplukt door een verantwoorde vriend (ik zou er bij deze ook graag eentje bestellen). Niet veel later werden we aan de boot opgepikt door de medewerkers van José. Zij waren in een klein bootje tot aan de Ilala gevaren. Ons avontuur op Likoma Island kon beginnen.
Likoma Island
Na een korte vaart zetten we voet aan wal. Terug met onze bagage in de hand wandelden we naar Josées huisje. Gelukkig was het nu maar een klein afstandje want als ik mijn zak nog eens als een muilezel half het eiland moest rondslepen zou mijn andere schouder ook uit de kom geraken. Na een honderdtal metertjes door het zand te wroeten zagen we een gezellig huisje in het midden van het lokale dorpje. Ik zou de volgende weken echt tussen de mensen verblijven, holé. Normaal wou ik na Likoma Island enkele dagen in Sitima verblijven zodat ik het leven tussen de mensen kon ervaren op elk moment van de dag/nacht, dat was dan bij deze wat vervroegd. Mattia en Joyce stonden ons op te wachten, de nachtwaker en housekeeper van José. Mattia is een klein, oud gespierd mannetje met macho-allures en guitige oogjes. Joyce is een ouder vrouwtje met een warme lach, dezelfde guitige oogjes als Mattia en een grote fan van het uitdelen van knuffels. Je kunt het al raden, ik was meteen verkocht.
De volgende dag gingen Mieke en ik op pad om het eiland te verkennen. De onderliggende sfeer verschilde toch wel heel sterk met de sfeer in Zomba, Sitima. De mensen leven hier in armoede maar het lijkt mij dat het nog binnen leefbare grenzen is. Honderd jaar geleden waren er reeds missionarissen op het eiland. Vele mensen spreken een woordje Engels, er is een netbalploeg (vrouwen), een voetbalploeg, een ziekenhuis, een rechtbank en er zijn al verschillende scholen gebouwd. Toch is het eiland is maar acht op drie kilometer groot en leven er veel minder mensen als op het vasteland. De mensen leven van de visvangst en je merkt dat ze er beter voor staan als de mensen in Zomba en Sitima. In Zomba voel je meer de grimmige sfeer onder de oppervlakte. Ik vermoed dat dit komt omdat de mensen zo arm zijn en dagdagelijks op het randje van hun bestaan leven. Je zou voor minder een beetje grimmig worden. Ik zou alleszins het begrip grimmigheid eer aandoen indien ik voortdurend honger had en een manier moest zoeken om aan eten te komen. Ik zal maar onmiddellijk toegeven dat ik de koninklijke hoogheid der grimmigheid zou zijn. Natuurlijk is het op Likoma island ook niet allemaal rozegeur en maneschijn. Er heerst geweldig veel aids op het eiland en indien je nog niets anders hebt gezien zal je ook hier schrikken van de armoede, de voorzieningen zijn zeker niet te vergelijken met die van ons. Ik vermoed dat ik al iets te gewend ben aan de schrijnende armoede om nog te schrikken en zelfs optimistisch kijk naar de “rijkdom” hier. Ik merk nog maar eens hoe een mens zijn beeld van een land kan bepaald worden door de plaats die hij bezoekt en de zaken die hij al heeft ervaren.
Om het eiland goed te kunnen verkennen vroegen we op aan José en Nathalie waar we het beste naar toe konden wandelen. Ondanks hun vakkundige uitleg slaagden we er toch nog in om een serieuze omweg te nemen voor we aan de mango drift kwamen, een backpackersplace waar je goede pizza’s kon eten. We zouden de menu al gaan verkennen aangezien we (en vooral ik) wilden vermijden dat ik op het eiland om zou komen van de honger en indien de nood het hoogst was toch een plaatsje zou vinden waar ik kon eten. Op Likoma kan je zeer weinig voedingswaren verkrijgen, nog minder als in Zomba. Ik vind het echter genoeg, het helpt me om te beseffen hoe blij ik mag zijn met de ruime keuze die wij hebben. Binnen enkele weken weet ik perfect wat er allemaal kan gemaakt worden van een tomaat en een ajuin want daar komt het qua groenten zo wat op neer. Nadat we een pizza ( van tomaat en ajuin) en een biertje hadden gedeeld in mango drift besloten we om verder de gaan naar de Kaya Mawa (een luxe resort). Toen we de weg vroegen aan de barman vroeg hij of we er wilden gaan eten. Ik zei hem met een welgemeende goedlachse nonchalance dat we er gewoon wilden rondwandelen en zeker niks betalen aan die dure tent. Bleek toch wel dat de Kaya Mawa het betere broertje was van de mango drift zekers. Ik had voor de zoveelste keer even spijt van mijn openhartige uitspraak, maar zag de grap er van in. De barman zei ons dat er niemand in de Kaya Mawa binnen mocht aangezien het privéterrein was. Dat was spek naar onze bek: een uitdaging. Tijdens het wandelen verzonnen we listige plannen om er binnen te raken. Na al die maanden kreeg ik van Mieke te horen dat de status van vrijwilliger zeker niet gebruikt kon worden om binnen te raken in iets chique. Moest ik beledigd zijn? Op de lange duur stelde zelfs voor om haar marginaal rugzakje te dragen zodat zij de chique madam kon spelen om ons plan uit te voeren. Omdat ik niet wou meegaan in deze verregaande onbeschoftheid (van Mieke weliswaar) verzonnen we een ander plan: er zou een bruiloft aan komen die wij moesten regelen. Eenmaal aan de Kaya Mawa wandelden we echter doodleuk naar binnen, niemand die ons tegenhield, niemand die we konden wijsmaken dat we een bruiloftje kwamen plannen, weg was de uitdaging. Ik zou zelfs mijn ontsnappingstechnieken niet meer kunnen tentoonstellen moest het nodig geweest zijn: de platte geiten. We zetten ons aan de bar en dronken een drankje. Niet veel later kwam de manager ons vragen of we wel gasten waren van de Kaya Mawa. Olé, we zouden dan misschien toch het geluk mogen ervaren dat we er uit geschopt zouden worden. De manager zag spijtig genoeg dat er niet veel meer te doen was aan onze aanwezigheid. Aangezien er geen andere gasten waren liet hij ons verder maar doen. We mochten mee rijden in zijn safari-jeep omdat hij naar het vliegveldje reed (volgens mij om er zeker van te zijn dat het terrein nozemvrij werd gemaakt, maar we hadden het toch maar gehad). Nadat we de nummers te pakken hadden om Miekes terugreis (met een vliegtuigje) te plannen wandelden we naar José ‘s huisje. We sloten met vieren de avond af.
De volgende dag zouden we de scholen en het ziekenhuis gaan bezoeken zodat Mieke een idee had van de projecten hier. Aangezien het op het ogenblik vakantie is waren de scholen gesloten en zouden we ze enkel vluchtig kunnen bekijken. Toen we bij de eerste school aankwamen waren er vrijwilligers en een juffrouw aanwezig. Natuurlijk konden we niet vertrekken zonder kennis te maken met de directeur. Deze werd opgebeld, hij zou komen. Voor ons was dit niet nodig, maar de gastvrijheid van Malawezen kent soms geen grenzen waardoor we niet anders konden dan wachten. Een kwartiertje later stond de directeur voor onze neus. Hij gaf een uitleg en beantwoordde onze vragen. De gekende warmte van de mensen in Malawi was duidelijk aanwezig, tof om dit op een andere plaats te mogen ervaren. Nadat we de nodige tijd hadden gespendeerd wandelden we verder op zoek naar de tweede school. Drie kwartier later hadden we ze gevonden dachten we, maar nee, we waren terug aan dezelfde school en besloten om snel te vluchten voor de hele bende terug opgeroepen zou worden. De mensen hadden per slot van rekening vakantie.
Na het middageten waagden we ons aan een nieuwe poging. We vonden de school en zagen dat er iemand aanwezig was. Beleefdheidshalve vonden we dat we ons eerst konden moesten voorstellen. Daarom wandelden we een gebouw binnen, begaven ons naar een man, gaven hem een hand en begonnen in vol enthousiasme te vertellen wat we kwamen doen. De man keek vol onbegrip. We hadden al tweemaal José ‘s naam vermeld en nog leek het of hij het in Keulen hoorde donderen. Toch maar eens vragen waar we waren. Bleek dat we in een overheidsgebouw waren terecht gekomen en we te maken hadden met een ambtenaar die zich al die tijd stond af te vragen waarom die twee blanke vrouwen in zijn gebouw waren binnengedrongen en eentje wou komen helpen als vrijwilliger. Ik kon mijn lachen bijna niet inhouden maar stelde het gelukkig uit tot we buiten waren. De verwarde man kon weer verder met zijn leven zonder bizarre vrouwen, waarschijnlijk een pak van zijn hart.
Het schoolgebouw stond naast het overheidsgebouw. Na het bezichtigd te hebben liepen we verder naar het ziekenhuis. Hier mochten we gewoon mee binnen. De hoofdverpleegster liet ons alles zien, zelfs de patiënten die er verbleven. Ik kan me niet voorstellen dat dit bij ons zou kunnen. In de kinderafdeling gingen we van bed tot bed en vertelde de verpleegster bij elk kind aan welke ziekte het leed terwijl de moeders naast het bed zaten. Ik voelde me wat onwennig, was dit wel respectvol? Al die kindjes die aan malaria leden, waarschijnlijk ook enkele aids-slachtoffertjes, de moeders die met een gezicht vol leed naast het bed zaten en wij die als blanke luxepaardjes op bezoek kwamen. Ik voelde me er niet helemaal goed bij maar was wel blij dat ik de kans kreeg om te ervaren hoe het er aan toe ging.
Op de vrouwenafdeling lagen de patiënten alleen in hun bed. Op de mannenafdeling daarentegen lag maar één persoon. Deze was omringd door zes vrouwen die voor hem zorgden. Ik voelde de woede in me opkomen. Hoe was het mogelijk? Vrouwen die al zo hard werkten en moesten luisteren naar hun man werden als ze ziek waren gewoon aan hun lot overgelaten. Ik had zin om al de Afrikaanse mannen eens een goede stamp onder hun machokont te geven, te beginnen bij de man in het ziekenhuis (maar een zieke stampen komt blijkbaar niet zo goed over). In het ziekenhuis is het namelijk zo dat er enkel basiszorg wordt gegeven voor al de rest (eten, extra zorg, …) moet de familie zorgen. De ziekenhuizen lijken in de verste verte niet op die van ons. Als we aan de vrouwen vragen of er geen mannen kunnen komen om voor hen te zorgen geven ze doodleuk aan dat dit niet bij hun cultuur hoort en dat vrouwen voor de man moeten zorgen en naar hem luisteren. Jullie kunnen je wel voorstellen dat ik de laatste dagen al een aantal mannen heb aangesproken over het verschil in cultuur en gevraagd heb hoe zij er naar keken. Om hen vervolgens op heel onschuldige wijze te doen geloven dat ik van niets weet en daarom van alle vragen stel en te zeggen dat man en vrouw toch gelijk zijn. Op het einde laat ik dan nog eens vallen dat ze zich gelukkig mogen prijzen met hun hardwerkende vrouwen. Je weet maar nooit dat het toch aanzet tot denken. Er zal nog een hele weg moeten afgelegd worden op gebied van emancipatie, dat is duidelijk. Ik zou niet graag in de schoenen van deze vrouwen staan en heb al verschillende actieplannen bedacht om ten strijde te trekken tegen deze onrechtvaardigheid. Maar ik zal me nog maar wat inhouden, Rome werd ook niet op één dag gebouwd hé en een pakske slaag aan mijn adres is rap uitgedeeld. Ik zal mijn temperament maar wat bedwingen tot de tijd rijp is om de schooiers bij hun nekvel te pakken (hoe rapper, hoe beter zou ik zo denken).
Aangezien het nu vakantie is kan ik weinig in de scholen doen en help ik José wat met de andere zaken die geregeld moeten worden. We zijn gestart met de organisatie van een winterfeest voor de drie scholen. De kindjes krijgen op het einde van het feest allemaal een deken mee zodat het gezin van de warmte kan genieten gedurende de wintermaanden (wat hier nog steeds dertig graden wil zeggen, maar ’s avonds koelt het wel af). Verder zijn er administratieve taken, zaken die gecontroleerd moeten worden en komen de kinderen en moeders geregeld aankloppen met een vraag om hulp. Zo zijn er toch al een paar schrijnende gevallen gepasseerd.
Op het eiland beginnen ze me wat te kennen. Ik ben al een aantal keren midden in een dorpje opgedoken omdat ik dacht de weg te weten en dan maar verder blijf klimmen langs de paadjes tot ik helemaal verloren ben. Een blanke op het eiland is al een zeldzaamheid, als deze dan ook nog eens opduikt in een dorpje waar niemand komt buiten de bewoners val je zeker op. Op zulke momenten haal ik mijn beste chechewa boven om dan (volgens mij) in alle coolheid verder te kunnen wandelen. Nadien moet ik dan horen dat ik met termen smijt die enkel puberjongens onder elkaar gebruiken, wat dan weer voor grote hilariteit zorgt bij de werknemers van José en de mensen die er rond zitten. Straks zal ik de fiets eens uittesten zodat ik over het eiland kan scheuren (te verstaan als: vloeken op de rotsen en vallen in het zand) om de emancipatie in elk uithoekje dat ik maar kan vinden op gang te brengen en bij te veel tumult katrap kan wegfietsen (te verstaan als: de bedoeling hebben om op mijn fiets te springen en bij mijn kalleeke gepakt worden voor vertrek mogelijk is). Tot de volgende keer, dan ben ik er weer, met meer!
Veerle De Boosere
Enkele weetjes:
• every problem has an expiring date!
• Ook honden moeten soms verplicht worden om in therapie te gaan voor het algemeen welzijn, zeker de hysterische en tevens getikte hond die ‘s nachts onder mijn raam doet alsof hij verscheurd wordt en de volgende dag zonder een schram rondloopt, komediant.
• Je kan perfect doen alsof je alles van bladgroenten afweet als je de taal niet spreekt. Het wel niet te lang rekken en te zelfzeker worden want dan kan je wel eens door de mand vallen terwijl het hele marktje toekijkt.
• Als er weinig te eten valt wordt alles knapperig en eetbaar. Zelfs onschuldige voorbijgangers.
• Ik ben gebombardeerd tot hulptuinman door de ene of andere Afrikaan maar zal me aan deze plicht onttrekken aangezien hij er ook wat getikt uit zag (kan misschien samen met de hond in therapie).
• Na al enkele dagen hele conversaties te voeren met Joyce, die altijd antwoordde met yes, verneem ik dat ze geen Engels spreekt.
• Zelfs als vegetariër ben je hier bijna verplicht om vlees te eten aangezien hier honderden zelfmoordmiertjes rondwandelen die zich met alle plezier overal tussen smijten, De slogan lijkt: Hoe meer mieren, hoe meer vreugd.
• Er komt geregeld een kolibrietje op bezoek op ons terrasje.
• …

Geen opmerkingen:

Een reactie posten